Classic Camera Collectors Club
Informatieve website van Frank Lakiere


Het zonesysteem




Een speciaal woord van dank aan Lewis Downey van Cicada Consuling Group (vroeger: Cicada Photo Ressource Website)
die de originele engelse versie over het zone-systeem heeft gemaakt.


Voor meer en betere uitleg - en als je de engelse taal machtig bent - lees je natuurlijk best
de boeken die Ansel Adams zelf hierover geschreven heeft.

Dit zijn :



HET ZONE-SYSTEEM : inhoudstabel

1: Inleiding

1. 1. Wat zijn eigenlijk zones?
1. 2. Waarom zou je dit systeem toepassen?
1. 3. Wat is het algemeen idee?
1. 4. Een voorbeeld

2: Lichtmeting en belichting

2. 1. Midden-grijs in een gecalibreerd systeem
2. 2. Implicaties van meting en belichting
2. 3. Het helderheidsbereik
2. 4. Calibratie van de lichtmeter


3: De plaats van het onderwerp

3. 1. De plaats van het onderwerp in het zone-systeem begrijpen
3. 2. Implicaties van de plaatsing
3. 3. Goede raad: wat je niet moet doen!!


4: Filmontwikkeling en densiteit

4. 1. Normale ontwikkeling
4. 2. Filmdensiteit
4. 2. 1. Wat is filmdensiteit
4. 2. 2. Een voorbeeld: de Verschrikkelijke Sneeuwman
4. 2. 3. Beschrijving van het zone-systeem
4. 3. Het negatief bekijken
4. 4. Het probleem van de Verschrikkelijke Sneeuwman
4. 5. Hoe dit probleem oplossen
4. 6. Meer over het Sneeuwman probleem
4. 7. De juiste vragen stellen
4. 8. De uiteindelijke oplossing
4. 9. De eerste kijk op de visualisatie








1. Inleiding

1. 1. Wat zijn zones eigenlijk?

Het zone-systeem werd populair dank zij Ansel Adams en is een soort universele foto-taal geworden.
Maar wat is een zone?
Een zone = een f-stop. Dat is alles!! Waarom daarover zoveel ophef maken?

Wel zones zijn een belangrijke hulp bij het bepalen hoe een foto (of dia) er zal uitzien met betrekking tot de weergave van contrast en detail vooraleer de foto genomen wordt.

1. 2. Waarom zou je dit toepassen?

Dit is inderdaad een goeie vraag. Er zijn tegenwoordig al zoveel gesofisticeerde lichtmeters.
De automatische belichtingssystemen hebben allerlei mogelijkheden en ze zijn vlug.
Het bekomen negatief is van zodanige kwaliteit dat het altijd mogelijk is om een deftige afdruk te bekomen. Deze systemen bevrijden de fotograaf van het nadenken over cijfers en relaties tussen licht, gevoeligheid, contrast,... Er is geen foto-rekenwerk meer nodig.
En tenslotte: wie werkt er nu nog in zwart-wit?

Voor de meeste fotografen is er duidelijk geen enkele reden meer om de tijd en moeite te spenderen die de toepassing van het zone-systeem meebrengt.

Maar misschien is het systeem toch nog nuttig.
Beantwoord eerst eens enkele vragen over je eigen foto's:
- Hoe dikwijls heb je een foto gemaakt die de emotionele respons teweegbracht die je hebt bij een -zelfs slechte- reproductie van een foto van Ansel Adams : dikwijls of bijna nooit?
-Heb je zelf een emotionele respons tegenover je eigen werk?
- Wat met je werk van enkele jaren geleden?
- Als je het wilde, kon je dan de emotionele respons van je werk vergroten?
- Als je dit geprobeerd hebt, is het dan gelukt?
- Als het niet lukte, weet je dan waarom niet?
- Een laatste vraag: zou je van je zelf zeggen dat je foto's creëert of dat je enkel maar kiekjes maakt?

Waar gaat het dus over?

Het gaat erom dat wanneer Adams in zijn foto's zijn emotionele respons tegenover de wereld meedeelde aan de toeschouwer. Hij slaagde erin zijn geestelijke indruk van een object weer te geven in de foto.
Het zone-systeem is dus eigenlijk een taal die dient om je eigen subjectieve respons tot de wereld weer te geven op een stuk papier. Niets meer en niets minder.
Maar wellicht een goede reden om het systeem toe te passen!

En tenslotte: alhoewel het systeem ontworpen werd voor gebruik in zwart-wit fotografie is de toepassing in kleurfotografie zinvol. Alleen wordt het zonegebied met detail beperkter: in plaats van 7 zones (zone 2 tot zone 8) wordt het bij kleurdia beperkt tot 5 zones. De middelste zone blijft zone 5 en dus loopt de schaal dan van zone 3 tot zone 7.

1. 3. Wat is het algemeen idee?

Het algemeen idee is dat fotografie, evenals kunst en wetenschap, afhankelijk is van natuurkundige wetten.
Maar het zone-systeem vereist geen grondige kennis van de fysica, wel enige logica en nauwkeurigheid. Het is een beetje zoals koken: je kent de ingrediënten maar de jaren praktijk en finesse maken het verschil.
Met fotografie als medium heb je te maken met
- lichtmeting
- F-stops
- sluitersnelheid
- filmgevoeligheid
- filmontwikkeling
- papierontwikkeling

Het resultaat van jaren praktijk zal voor zichzelf spreken in de uitmuntende kwaliteit van de foto's.

Dit is de essentie van het zone-systeem in een notedop:

Als je fotografisch systeem gecalibreerd is en als de toestellen in het systeem consistent reageren

- dan zal de lichtmeter je vertellen hoeveel licht je moet gebruiken om een voorwerp weer te geven als midden-grijs
-dan zal je in staat zijn om een object niet alleen op midden-grijs te plaatsen, maar op iedere grijswaarde die het papier kan weergeven
- dan is het zelfs mogelijk om door de juiste belichting en filmontwikkeling niet enkel één, maar zelfs twee gebieden te controleren

Controle over zoveel mogelijk gebieden verhoogt de expressiviteit en maakt dat de foto &leeft&.
Een voorbeeld: denk aan een wolk in een zwart-wit foto. Beeld je de wolk in tegenover een grijze oninteressante hemel of tegenover een donkere dreigende hemel. Welke heeft de grootste impact?
Of misschien wil je wel een midden-grijze hemel met een nauwelijks zichtbare wolk om de toeschouwer niet al te zeer af te leiden?

Met filters en andere technieken kan nog meer precisie bekomen worden.

1. 4. Een voorbeeld

Veronderstel dat je een persoon ziet gekleed in een zwarte winterjas met borduursel erop.
Deze persoon staat naast een lichtbeige sportauto.
Door de speling van het licht krijg je verschillende lichte kleurtonen op de auto en het jasje. Maar wat het tafereel een eenheid bezorgt is het nauwelijks zichtbare borduursel in de jas.
Je reageert intuïtief en wil dit tafereel op foto vastleggen.

Weet je wat je moet doen om het volledige detail in de bleke auto en in de zwarte jas te behouden?
Misschien zal je op de twee zaken het licht meten en het gemiddelde nemen.
Of je zal je toevlucht zoeken tot het automatisch systeem.
Maar dan kan het zijn dat zowel de auto als het jasje net echt goed uit de verf komen.
Als je niet weet wat de waarden voor de lichtmeting zijn kan je het niet voorspellen.

Maar met een gecalibreerd systeem en met een beetje ervaring in het gebruik van het zone-systeem heb je zelf het beslissingsproces in handen en ben je niet afhankelijk van een automaat.
Als je de procedures kent dan kan je deze situatie in enkele seconden beoordelen.
Het zone-systeem is onovertroffen voor personen die niet bang zijn van techniek en die vastbesloten zijn om de best mogelijke afdrukken te bekomen. Als een soort taal wordt het uiteindelijk een onderdeel van de wijze waarop je denkt en ziet.






2. Lichtmeting en belichting

2. 1. Midden-grijs in een gecalibreerd systeem

Hoe kan je de lichtmeting op een deel van het onderwerp (spotmeting) gebruiken om de belichtingstijd te bepalen?
Lichtmeters zijn afgsteld om het onderwerp als midden-grijs weer te geven. Midden-grijs is de grijswaarde die we zien als het midden van een grijswaardeschaal die varieert van diepzwart tot zuiver wit.
Midden-grijs is de grijswaarde waarbij 18% van het opvallend licht gereflecteerd wordt.
In het zone-systeem wordt de totale grijswardenschaal ingedeeld in 11 zones (zwart =0, wit=11)
Het midden-grijs of 18% reflectie is de middelste zone, dus zone V of zone 5.

Technisch gesproken is het zo dat lichtmeters niet altijd perfect gecalibreerd zijn op 18% grijs-reflectie. Er kan een zekere afwijking zijn, afhankelijk van de producent.
De afwijking van de meter wordt aangeduid met de zgn. K-factor.
Dergelijke afwijking is een probleem, maar dit wordt aangepakt door nauwkeurig het fotografisch systeem (d. i. camera, lichtmeter, sluiter, lens, ontwikkelaar, vergroter,...) te testen en te calibreren.

De lichtmeter en de camera werken samen om alles als midden-grijs weer te geven. De meter kan onmogelijk weten of hij een helder of donker onderwerp meet. Het zone-systeem gebruikt deze eigenschap om nieuwe gebieden te openen voor fotografische controle.

Dus als je iets wil weergeven als midden-grijs richt dan de lichtmeter op het onderwerp dat je wil weergeven als midden-grijs, meet het licht en gebruik de uitgelezen waarde. De lichtmeter berekent immers een combinatie van F-stop en sluitersnelheid voor een gegeven filmgevoeligheid teneinde het gemeten onderwerp als midden-grijs weer te geven.

Maar om dit effectief te gebruiken zijn er problemen: de sluiter kan een beetje afwijken, de F-waarde kan een beetje afwijken, de lichtmeter kan een beetje afwijken, de film kan anders reageren dan aangeduid door de ASA-waarde bv. bij een andere ontwikkeling.
Deze problemen worden voorkomen door calibreren en testen van het systeem (waarover later meer!).

2. 2. Implicaties van de meting en belichting

Het begin van de controle is te weten hoe de waarde die de lichtmeter aangeeft de belichting zal beïnvloeden en dus de uiteindelijke foto.

Je weet nu al dat
1. als je meet op een bepaald onderdeel
2. als je de belichting regelt volgens de gemeten waarde
3. als je de film normaal ontwikkelt en afdrukt dit bepaald onderdeel van de foto als midden-grijs zal weergegeven worden

Hieruit volgt dat je zelf kan beslissen welk deel van de foto midden-grijs weergegeven wordt, tenminste als je werkt in een gecalibreerd systeem. In een niet-gecalibreerd systeem krijg je maar gedeeltelijk dit effect!

Hieruit volgt ook dat een onderdeel dat lichter is dan het gedeelte waarop je meet ook lichter dan midden-grijs zal weergegeven worden. En evenzo zal een donkerder deel donkerder dan midden-grijs weergegeven worden en een deel dat even helder is als het gemeten deel zal als midden-grijs weergegeven worden.

Deze kennis kan je gebruiken om het uiteindelijk resultaat vooraf te visualiseren : een deel zal midden-grijs zijn, een ander deel lichter maar niet volledig wit, een ander deel donkerder,...

Probeer dus bij het nemen van de foto al te kijken hoe de verschillende delen van het totale beeld in de foto zullen weergegeven worden. Probeer in je hersenen reeds een zo goed mogelijke weergave van de uiteindelijke foto te vormen. Leer goed kijken: grote vlakken zijn meestal niet volledig zwart of wit maar hebben verschillende tonen. Het wit is allicht eerder licht grijs...

Werk harder, denk harder!!!

Als je zeker weet hoe de foto eruit moet zien, dan zal je ook gemakkelijker de motivatie vinden om eraan te werken om de foto er zo te laten uitzien. Een mogelijk schema is dit:

1. eerst doe je zoveel mogelijk met de camera, de lens en de filmkeuze
2. dan beslis je of je al of niet filters wil gebruiken
3. dan doe je de best mogelijke belichting en ontwikkeling van de film
4. kies dan het fotopapier en de chemie die het best in je visie passen
5. laat de belichting en ontwikkeling van het fotopapier zoveel mogelijk het werk doen alvorens je begint met tegenhouden en doordrukken.



Misschien heb je het zone-systeem niet echt nodig om goede foto's te maken, maar hoe meer je het zone-systeem onder de knie krijgt, hoe meer je vaardigheden zult ontwikkelen die je zullen helpen om de foto die je in je hoofd hebt ook op papier af te drukken.

2. 3. Het helderheidsbereik

Heb je ooit al eens een foto gemaakt waarbij sommige gedeelten perfect belicht zijn, maar andere delen volledig helderwit blijven of tot zwarte vlekken herleid zijn?Ik ook nieT. Maar voor het geval het je toch overkomen is wil je misschien begrijpen waarom.
Wat er gebeurde is dat het beeld onder de omstandigheden waarin je fotografeerde de grenzen van de belichting overschreed. Een film heeft maar een beperkt belichtingsbereik: voor zwart-wit film is dit 7 stops en voor diafilm is dit 5 stops. Als je deze limieten overschrijdt dan zit je met een probleem. Het is niet zo dat het in dergelijke omstandigheden onmogelijk is om een foto te maken, maar het is gewoon beter om op voorhand te weten dat de omstandigheden zodanig zijn dat je de grenzen van de belichting overschrijdt dan dat je dit naderhand moet ondervinden.
Door op voorhand te meten bepaal je immers zelf welke delen van het beeld buiten de normale belichtingsgrenzen zullen vallen, verbrand door de zon boven zone 8 of verloren in de donkerte onder zone 2.

Teneinde een juiste beslissing te kunnen nemen inzake de mogelijkheid om een bepaald beeld te kunnen registreren is de speelruimte te bepalen die je als fotograaf hebt.
Bepaal het helderheidsbereik van de verschillende gedeelten van het beeld door een spotmeting uit te voeren

Je kan spotmeting uitvoeren door met je lichtmeter dichtbij in de verschillende delen van het beeld de meting uit te voeren.
Voor een grotere scene, zoals een landschap is een spotmeter aangewezen. Als je niet beschikt over een echte spotmeter met een voldoende kleine meethoek kan je je behelpen met op de camera een zo lang mogelijke telelens te monteren. Dit is niet echt optimaal maar het is beter dan niets.

Als de lichtste en donkerste delen in het beeld meer dan 7 stops (5 stops voor dia!) uit elkaar liggen dan zal je dienen te beslissen welke maatregelen je zal nemen betreffende de compositie of belichting

1. Maak de compositie opnieuw zodat de lichtste en/of donkerste partijen uit de scene verwijderd worden.
2. Beslis om de scene niet te fotograferen
3. Gebruik flitslicht en/of reflectoren
4. Gebruik grijsfilters om de lichtintensiteit te verminderen
5. Plaats de lichtste of donkerste delen van het beeld in de zones 0-1 (= donkere delen worden volledig zwart) of de lichtste delen in zone 9-10 (= lichtste delen worden volledig wit). Dit is meestal de minst aangewezen oplossing.

2. 4. Calibratie van de lichtmeter

Teneinde een preciese controle te hebben over de lichtmeting is het nodig om de gebruikte lichtmeter te calibreren, t. t. z. de lichtmeter moet gecalibreerd worden volgens de eigen smaak van de fotograaf want er is geen eenduidig correct antwoord op wat de lichtmeter als waarde moet aangeven bij een welbepaalde film die volgens een bepaalde procedure verwerkt wordt.

Enige uitleg:
Iedere lichtmeter is verschillend. Dat is niet direct een bewering die een wetenschappelijke prijs verdient, maar toch is het een belangrijk gegeven:iedere lichtmeter is verschillend.
Dat wil zeggen dat als je met verschillende lichtmeters werkt (al of niet in de camera ingebouwd) iedere individuele meter gecalibreerd moet worden.

Gecalibreerd ten opzichte waarvan?
De calibratie moet gebeuren naar voor jou, de fotograaf, de kunstenaar correct lijkt.
Eerst dien je een beeld te zoeken dat in vlak en onveranderlijk licht veel middentonen bevat.
Dat kan bijvoorbeeld een groene plant zijn (d. i. voor de middentonen) onder een bewolkte hemel of met indirekt zonlicht (d. i. vlak onveranderlijk licht).
Laten we werken met een voorbeeld:
Ik zet de camera op een statief en als beeld heb ik een varenplant in indirekt zonlicht en ik heb pen en paier bij voor notities.
De camera is geladen met een 100 ASA film.
Zet de ASA gevoeligheid van de lichtmeter zoals de film aangeeft 100 ASA en noteer dat het eerste negatief belicht wordt als 100 ASA.
Na de belichting zet ik de lichtmeter op 64 ASA en belicht negatief 2 onder de voorwaarden die door de lichtmeter aangegeven zijn. Bedenk wel dat de lichtmeter nu denkt dat de film een 64 ASA film is.
Noteer telkens de ASA waarde en het negatiefnummer en ga zo verder door tot 25 ASA. Doe hetzelfde met stijgende ASA getallen tot 400 ASA.

In het geval van dia-film, laat je de film gewoon ontwikkelen en bekijk de resultaten op de lichtbak met een vergrotglas. Kies de dia die volgens jou het beste resultaat geeft. Kijk dan in je notities welke ASA waarde je hebt gebruikt. Deze waarde bepaalt wat je verder voor deze lichtmeter en voor deze film moet gebruiken als ASA waarde.

In het geval van zwart-wit film: ontwikkel de film volgens je eigen standaardprocedure.
Maak een afdruk op papier no. 2 (of op multigradepapier met filter 2) en belicht met de minimale tijd nodig voor maximale zwarting.
Bekijk de foto's met een vergrootglas en kies de beste eruit. Kijk in je notities welke de ASA waarde is die je hebt gebruikt. Deze waarde is de ASA waarde die je in de toekomst kan gebruiken voor deze lichtmeter + film + ontwikkeling combinatie.

Opmerking:
De minimale tijd voor maximale zwarting bepaal je als volgt:

Neem van de ontwikkelde filmstrook een stuk van de aanloop die niet belicht werd. Op deze plaats heeft de film een zekere densiteit afhankelijk van het type film en van de ontwikkeling.
Maak nu een serie belichtingen, bijvoorbeeld 1 tot 10 sec. met 1 sec interval.
Na ontwikkeling van deze teststrook zie je dat de zwarting bij de lagere tijden niet volledig is, maar vanaf een zekere belichtingstijd is de zwarting volledig. Deze tijd is de minimale belichtingstijd voor maximale zwarting en dient gebruikt om de afdrukken te maken voor de controle van de standaardprocedure.






3. De plaats van het onderwerp

3. 1. De plaats van het onderwerp in het zone-systeem begrijpen

Eerst een recapitulatie van wat hiervoor geschreven is:

Je weet dat

- als je een gecalibreerd systeem gebruikt
- als je op een onderwerp meet
- als je dit onderwerp belicht volgens de gemeten waarde
- als je de film 'normaal' ontwikkelt
- en als je afdrukt volgens een gestandaardiseerde methode

dat dan dit gemeten onderwerp als middengrijs wordt weergegeven.

Of in het taalgebruik van het zone-systeem:
het onderwerp is geplaatst in zone 5 (d. i. in het midden van de grijswaardenschaal).

Maar wat gebeurt er als je 1 f-stop overbelicht of 1f-stop onderbelicht?
En wat als je meer dan 1 f-stop over- of onderbelicht?

Om deze vraag te beantwoorden moeten we gewoon een beroep doen op het gezond verstand van de fotograaf. Het vraagt niets meer dan een beredeneren van de situatie, gebruikmakend van eenvoudige logica en onze bestaande kennis van de fotografie.
Nochtans kan het even duren voor het gezond verstand ontwikkeld is. Veel fotografen hebben in de loop der jaren een verkeerd denkpatroon ontwikkeld en hebben soms bepaalde verkeerde vooroordelen over de interrelatie van fotografische concepten. In dit geval kan de ontwikkeling van het gezond verstand wat langer duren.


ONDER DE VOORWAARDE VAN NORMALE ONTWIKKELING en AFDRUK GELDT:
- Als we een onderwerp belichten metexact de hoeveelheid lichtdie de meter aangeeft, dan bekomen wemiddengrijs
- Als we een onderwerp belichten metmeer lichtdan de meter aangeeft, dan is het resultaatlichter dan middengrijs
- Als we een onderwerp belichten metminder lichtdan de meter aangeeft, dan is het resultaatdonkerder dan middengrijs


Dit inzicht is het belangrijkste wat je moet onthouden om het probleem van over- en onderbelichting op te lossen. Als wij, onder de voorwaarden van een gecalibreerd systeem, gebruik makend van normale filmgevoeligheid, ontwikkeling en afdruk, een onderwerp meten als middengrijs en dan overbelichten met 1 f-stop, dan zal dit onderwerp lichter afgedrukt worden op de foto.
In de taal van het zone-systeem: 1 f-stop overbelichting plaatst dit onderwerp in zone 6 (i. p. v. in zone 5).
Zone 6 is immers de zone die op de grijsschaal overeenkomt met 1 f-stop belichting in de richting van wit op de grijsschaal.
Analoog hiermee zeggen we dat dit onderwerp geplaatst wordt in zone 4 i. p. v. in zone 5 als we 1 f-stop onderbelichten.

Over- en onderbelichting met meer dan één f-stop plaatst het onderwerp dan ook verder van het middengrijs, dus meer naar het witte of zwarte uiteinde van de grijsschaal.
Zo komt 1, 2, 3, 4 en 5 f-stops overbelichting overeen met resp. zone 6, zone 7, zone 8, zone 9 en zone 10.
Zo komt 1, 2, 3, 4 en 5 f-stops onderbelichting overeen met resp. zone 4, zone 3, zone 2, zone 1 en zone 0.





3. 2. Implicaties van de plaatsing in een bepaalde zone

Door overbelichting verplaats je het onderwerp naar de lichtere zone (zone 6 tot 10)
en
door onderbelichting verplaats je het onderwerp naar de donkerder zones (zone 4 tot 0).
Zo zie je dat door nauwkeurig te meten en te belichten je een bepaald onderwerp op gelijk welke plaats op de grijsschaal kan plaatsen.
Dit is een geweldig werktuig want zo kan je de expressie van het onderwerp bepalen. Je kan subtiel tewerk gaan:er zijn veel elementen die van een foto een succes maken. Eén daarvan is de relatie tussen de donkere en lichte partijen in de foto.
Je denkt waarschijnlijk dat het jouw verantwoordelijkheid is om de compositie interessant te maken voor de toeschouwer. Je denkt waarschijnlijk dat het jouw verantwoordelijkheid is om het juiste moment te kiezen waarop de foto moet gemaakt worden. Je komt gemakkelijk tot het besluit dat je uiteindelijk op een hele resem zaken moet letten om een goede foto te maken.

Enkele voorbeelden ter verduidelijking:
Hoe fotografeer je een garnaalvissersboot bij nacht aan de kade, met in de nabijheid een gebouw met een wit uithangbord en een licht boven de ingang?
Als het overdag zou zijn dan kan het uithangbord best gereproduceerd worden als zone 8 of misschien 9.
Maar bij nacht is het wellicht best om dit bord in zone 7 te plaatsen omdat het anders te wit weergegeven zou worden en het licht erboven te fel zou worden.

We kunnen de bovenstaande scene ook maken zodat het eindresultaat eruit ziet alsof het dag is (zelfs als we werken met het beschikbare licht!) maar als je het nachtelijk gevoel wil weergeven met getailleerde schaduwpartijen en een middelsterk licht boven de deur, dan kan je dit bereiken door het uithangbord te plaatsen in zone 7 en het licht in de zone voor zuiver-wit, zone 10.

3. 3. Goede raad (of: wat je niet moet doen!!)

Er zijn nutteloze wegen om de kennis van de voorgaande hoofdstukken te gebruiken, d. i. nutteloos van het standpunt dat deze kennis dient als werktuig voor verdere ontwikkelingen.
Zo is het bijvoorbeeld niet nuttig
- om een stel regels te hebben over hoe je een grijskaart gebruikt met jouw lichtmeter.
- om een stel regels e ontwikkelen die bepalen welk onderwerp je in welke zone positioneert.
- om regels te ontwikkelen over welke ontwikkelTechnieken niet mogen toegepast worden.
- om regels te maken die dicteren welke onderwerpen je niet mag fotograferen.


Hierna volgen enkele van deze onnuttige axioma's: - sneeuw moet je in zone 8-9 plaatsen
- de huid van een kaukasisch type is zone 6
- onderontwikkeling moet altijd vermeden worden
- vermijd tegenlichtopnamen

Deze regels zijn niet verwerpelijk omdat ze technische onzin zijn, maar wel omdat ze beperkend werken. Onderontwikkeling is een techniek die zijn voordelen kan opleveren bij gepast gebruik en zo kan je ook een blanke huis in zone 8 of zone 4 positioneren naargelang de situatie.
Zo'n stelletje regels lijken goede hulpjes, maar ze fnuiken uiteindelijk de vrijheid die je kan bekomen door toepassen van het zone-systeem. Je moet alleen in iedere nieuwe situatie een frisse kijk op de zaken behouden.






4. Filmontwikkeling en densiteit

4. 1. Normale ontwikkeling

Als de film na belichting ontwikkeld wordt bekomen we een negatief. Dit wil zeggen dat de onderwerpen die in het echt donker zijn op de film helder zijn en wat in het echt lichtgekleurd is komt op de film als donker gebied.
Als we de foto maken, dan wordt licht door de film gestuurd en de dichtheid van de gebieden wordt weer omgekeerd. Het origineel onderwerp wordt zo uiteindelijk in de foto in de juiste densiteit weergegeven.

Bij het maken van de foto maak je gebruik van een lichtmeter, camera met lens en sluiter, film, ontwikkelaar, ontwikkeltank, vergroter, timer,...Al deze onderdelen in het fotoproces hebben mechanische of electrische functies die lichtjes kunnen variëren en zodoende het totale proces beïnvloeden. Zelfs twee 'identieke' lichtmeters van dezelfde fabrikant kunnen een zekere afwijking van elkaar vertonen bij het meten van dezelfde lichtsituatie. Dat is geen ramp want wat je van je materiaal mag verwachten is dat het consistent is, d. w. z. als jouw lichtmeter onder dezelfde omstandigheden hetzelfde meet dan is hij betrouwbaar. De variabelen die eigen zijn aan elk systeem kunnen we calibreren. En de nuttigheid van een gecalibreerd systeem zijn moeilijk te overschatten.
Het begint met de calibratie van 'normale' filmgevoeligheid en 'normale' filmontwikkeling.
Dit vormt de basis van het zone-systeem. Zonder de solide fundering van gecalibreerde normale filmgevoeligheid en normale ontwikkeling kan je proberen om de mogelijkheden van het zone-systeem te gebruiken, maar dat zal waarschijnlijk tot povere resultaten leiden. Het is essentieel dat je de filmgevoeligheid en de ontwikkeling voor je systeem calibreert!!

4. 2. Filmdensiteit

4. 2. 1. Wat is filmdensiteit?

Zwart-wit negatieven hebben meestal iets blekere en iets donkerder gebieden. Filmdensiteit is een maat voor de donkerte (opaciteit) van de film op een gegeven plaats.

Er bestaat een correlatie tussen de filmdensiteit en de manier waarop het negatief afgedrukt wordt op fotopapier. Maar er zijn nog andere faktoren. Laten we starten met iets dat we kunnen meten met de lichtmeter.
Als je een blad fotopapier neemt en dit half afdekt en sterk belicht endat ontwikkelt, dan is het resultaat een blad fotopapier dat half wit en half zwart is.
Gebruik nu de lichtmeter om het licht te meten op de zwarte en witte zijde en je zal zien dat de reflectie van zwart en wit gedeelte ongeveer 5 F-stops verschilt.
Dit brengt mee dat hoe groot het verschil in lichtintensiteit van de originele situatie ook is, de reproductie op papier zal beperkt zijn in de weergave tot wat het papier weergeeft als maximaal zwart enerzijds en maximaal wit anderszijds.

Men noemt het maximale zwart Dmax en maximaal wit Dmin of ook wel Papierbasis Wit.
- Dmax = de zwartste, donkerste toon die het papier kan weergeven.
- Dmin = papierbasis wit; de lichtste toon die het papier kan weergeven.
- Dmax en Dmin zijn o. a. afhankelijk van de gebruikte papiersoort.


4. 2. 2. Een voorbeeld: de Verschrikkelijke Sneeuwman

Veronderstel dat je een negatief hebt dat perfect afdrukt op een bepaald papier.
Veronderstel ook dat in het origineel geen zuiver witte gebieden voorkomen, enkel grijstonen van heel donker tot redelijk licht.
Laten we aanemen dat je de film ontwikkelde in jouw favoriete ontwikkelaar gedurende 9 minuten.
Met dit negatief bekom je dus een perfect resultaat op een bepaald paier: goede doortekening in de schaduwen en toch nog detail in de hoge-lichten.

O. K. !! Maar stel nu dat op het moment van de opname de Verschrikkelijke Sneeuwman midden in het beeld opduikt.
Nu heb je dus een opname van de Verschrikkelijke Sneeuwman in je camera. Je kan hiermee beroemd worden!!
Als je nu deze film meeneemt naar je doka en ontwikkelt zoals altijd (9 minuten in je favoriete ontwikkelaar) dan krijg je een negatief dat perfect afdrukt (zoals hierboven) MAAR niet op de plaats van de Verschrikkelijke Sneeuwman (hierna Sneeuwman genoemd)!Bij de voorwaarden waar je vroeger een perfecte afdruk maakte blijkt nu op de plaats van de Sneeuwman een grote witte vlek te zijn. Niet direkt een foto die een prijs zal winnen...
De reden hiervoor is dat de grote witte Sneeuwman een boel meer licht reflecteerde dan de rest van het beeld. Dit maakte dat er op de film een grote donkere vlek werd gevormd en dat zal het afdrukken moeilijk maken. Die vlek is gewoon te donker om op een normale manier een goede afdruk te leveren.

In dit geval is het verschil tussen de donkerste en lichtste delen van het beeld te groot om door de film weergegeven te worden. En zeker het fotopapier kan dit densiteitsverschil niet weergeven. Een typisch graad 2 papier heeft een densiteitsbereik van ongeveer 1. 5 tussen de lichtste en donkerste partijen. Enkel als jouw negatieven dezelfde densiteit hebben kan je gemakkelijk op normaal papier afdrukken.






4. 2. 3. Beschrijving van het zone-systeem.

zone Zone 0 Zone 1 Zone 2 Zone 3 Zone 4
Beschrijving van de afdrukwaarde Dmax

zuiver zwart

eerste merkbare waarde lichter dan zwart zeer zeer donker grijs donker grijs met volledige doortekening donker middengrijs
Textuur geen textuur geen textuur suggestie van textuur volledige textuur volledige textuur
Filmdensiteit densiteit 0.02 densiteit 0.11 densiteit 0.21 densiteit 0.34 densiteit 0.48

Zone 5 Zone 6 Zone 7 Zone 8 Zone 9 Zone 10
middengrijs

18% reflectie

licht middengrijs licht grijs met volledige doortekening zeer zeer licht grijs eerste merkbaar grijs iets donkerder dan wit Dmin

Wit zonder doortekening

volledige textuur volledige textuur volledige textuur suggestie van textuur geen textuur geen textuur
densiteit 0.62 densiteit 0.76 densiteit 0.97 densiteit 1.18 densiteit 1.33 densiteit 1.44


Opm: het is gemakkelijk als je deze tabel afdrukt en als referentie bij de hand houdt.

Deze tabel is opgemaakt voor 35mm Kodak T-Max film en voor een condensor vergroter.
Deze waarden zijn eigen aan de film en het gebruikte materiaal. Deze waarden zullen voor jouw eigen procedure zeker anders zijn, maar de tabel is wel bruikbaar als referentie.
Gebied met volledige textuur: bemerk dat de gebieden 3,4,5,6 en 7 gebieden zijn waar de volledige textuur weergegeven wordt.
En de gebieden 2 t/m 8 hebben minstens gedeeltelijke weergave van de textuur.


4. 3. Het negatief bekijken

Alvorens een foto te nemen is het goed om eerst na te denken over het negatief. Als er een donker gebied is en je wil in dat gebied volledige textuur en detail behouden, dan weet je dat je een densiteit 0,34 (Zone 3) of meer moet hebben. Zone 3 is uitstekend als je een volledig detail en zo donker mogelijk wil hebben. Als je nu het licht meet op dit onderwerp dan is de aangeduide belichting deze voor middengrijs (18% reflectie of zone 5). Reduceer nu de aangeduide waarde met 2 F-stops en plaats zo dit onderwerp in zone 3. Bij normale filmontwikkeling zal dit gebied dan een densiteit van 0,34 hebben. Als je nu afdrukt met de minimale tijd nodig voor het bekomen van maximale densiteit, dan zal dit gemeten gebied als donkergrijs met vol detail weergegeven worden.
Dit alles geldt natuurlijk alleen als de nodige testen en calibratie van het systeem gebeurd zijn.

Het beeld ziet er nu bijvoorbeeld zo uit: In de schaduw meten we f/4 (=zone 5) en we plaatsen dit in zone 3 (=densiteit 0,34).
De hoge lichten meten we bv. f/16. Dit geeft een volledig bereik van 4 F-stops.
Wat gebeurt er dan met deze zeer lichte partijen?

Door de schaduwpartij te kiezen als belangrijkste onderdeel en dit te plaatsen in zone 3 hebben we ook een keuze gemaakt voor de lichtere partijen. Immers als we de hoge lichten meten als f/16 dan zitten er 4 f-stops tussen de schaduw en de hoge lichten.
Laten we even tellen: de f-stop reeks is 4 - 5,6 - 8 - 11 - 16. Dus tussen f/4 enf/16 is 4 stops. Als we dus de schaduwpartij in zone 3 plaatsen, dan komen de hoge lichten in zone 7.

4. 4. Het probleem van de Verschrikkelijke Sneeuwman

Wat gebeurt er nu met onze situatie als de Sneeuwman in beeld verschijnt?
Deze grote witte gedaante is zo wit dat hij gemeten wordt als f/45.

Ter herinnering:
de F-reeks is 1 - 1,4 - 2 - 2,8 - 4 - 5,6 - 8 - 11 - 16 - 22 - 32 - 45 - 64

De Sneeuwman is dus nog eens 3 stops lichter dan de hoogste lichten. Dit plaatst hem dus 3 zones verder of dus in zone 10, wat betekent dat hij weergegeven wordt als zuiver wit, zonder enig detail.
Maar wij willen dat iedereen de Sneeuwman kan ZIEN, met detail!!
Wat kunnen we doen?
Als we de schaduw nu eens in zone 0 plaatsen dan komen de hoge lichten in zone 4 en de Sneeuwman in zone 7. Dat is O. K. voor Sneeuwman, maar dit betekent dat de schaduwpartij nu een zwarte vlek wordt zonder doortekening.
Wat nu?
Er zijn enkele dingen die we zeker niet willen doen: doordrukken, tegenhouden, de afdrukprocedure veranderen,...

4. 5. Hoe dit probleem oplossen?

Wel we kunnen bijvoorbeeld de schaduwen in zone 2 plaatsen, en daaruit volgt dat de hoge lichten nu in zone 6 komen en de Sneeuwman in zone 9.
Voor de schaduwen en de hoge lichten is dit O. K. , maar de Sneeuwman zit nog steeds in een zone zonder weergave van textuur.
Wat we zouden moeten kunnen bereiken is dat de contrastomvang van schaduw t. o. V. de Sneeuwman kleiner wordt dan de 7 zones die we nu hebben. Dit kunnen we bereiken door de film niet 'normaal' te ontwikkelen maar gecontroleerde onderontwikkeling toe te passen (zgn. Minus ontwikkeling).


Onderwerp in: Film densiteit
bij normale ontwikk.
Film densiteit
bij (N-3) ontwikk.
SCHADUW 0.34 0.21
HOGE LICHTEN 1.44 0.97

Wat we willen bekomen is eigenlijk dat door de film (N-3) te ontwikkelen de filmdensiteit in de schaduwen behouden blijft en filmdensiteit in de hoge lichten zodanig vermindert dat we doortekening krijgen.
In de praktijk blijkt dat de (N-3) ontwikkeling ook een iets mindere densiteit geeft bij de schaduwen (densiteit 0.34 => 0.21 of dus van zone 3 => zone 2), maar de hoge lichten komen nu wel in zone 7 i.p.v. in zone 10 !!
We krijgen dus als resultaat volledige doortekening zowel in de schaduwen als in de hoge lichten.




4. 6. Meer over het Sneeuwman probleem

Laten we even kijken wat we nu hebben:
- schaduw = donkerste gedeelte van de foto met toch nog interessante details
- middentoon = onderwerp met toon in de middenzones (dit was ons lichtste gedeelte voordat de Sneeuwman in beeld kwam!)
- hoge lichten = de lichtste gedeelten waarin we geïnteresseerd zijn (hier de Sneeuwman!)

Met gebruik van de N ontwikkelingkunnen we enkele scenarios vooropstellen

1. de schaduw in zone 0 betekent : hoge lichten vallen in zone 7
2. de schaduw in zone 1 betekent : hoge lichten vallen in zone 8
3. de schaduw in zone 2 betekent : hoge lichten vallen in zone 9
4. de schaduw in zone 3 betekent : hoge lichten vallen in zone 10


Scenario 1 is onbruikbaar : de hoge lichten zijn O. K. maar in de schaduwen is er dan geen weergave van textuur of detail.

Scenario 2 : de schaduwpartijen hebben nog altijd geen detail dus onbruikbaar en de hoge lichten beginnen ook al wat aan detailweergave in te boeten, al is dit nog aanvaardbaar.

Scenario 3 : het wordt alsmaar slechter!! de schaduwen hebben nog steeds geen detail en nu is de detailweergave in de hoge lichten ook weg.

Scenario 4 : hier zijn de schaduwpartijen mooi doortekend, maar de Sneeuwman is in zone 10 beland en wordt dus herleid tot een zuiver witte vlek.

4. 7. De juiste vragen stellen

Als we ons de juiste vragen stellen is het misschien gemakkelijker om een juist antwoord te vinden en om de foto die we voor ogen hebben te maken.
Daarom stellen we vragen over hoe de uiteindelijke foto eruit ziet:

Vraag: Wat zijn de belangrijkste gebieden in de totale foto?
--Antw: De schaduwpartijen en de zeer heldere Sneeuwman

Vraag: Hoe moeten de schaduwpartijen op foto verschijnen?
--Antw: Er moet detail en textuur te zien zijn

Vraag: In welke zone moet de schaduw geplaatst worden om dit te bereiken?
--Antw: Zone 3 : gedetaillerde textuur volledig zichtbaar

Vraag: Hoe moet de Sneeuwman op foto verschijnen?
--Antw: De Sneeuwman moet helder zijn, maar met volledig detail

Vraag: In welke zone moet de Sneeuwman geplaatst worden om dit te bereiken?
--Antw: Zone 7 : gedetaillerde textuur volledig zichtbaar

Vraag: Als we de schaduw in zone 3 plaatsen in welke zone valt de Sneeuwman dan?
--Antw: in zone 10 en dit is veel te licht voor ons opzet

Vraag: Als we de Sneeuwman in zone 7 plaatsen in welke zone vallen de schaduwpartijen dan?
--Antw: in zone 0 en dit is veel te donker voor ons opzet

Vraag: Kunnen we onze doelstelling bereiken met Normale ontwikkeling?
--Antw: Neen

Vraag: Wat zou de ideale filmontwikkeling voor dit beeld moeten doen?
--Antw: We zouden moeten kunnen bereiken dat de densiteit van het negatief in de hoge lichten vermindert, terwijl de densiteit van de schaduwpartij behouden blijft.

Vraag : Dus dan moeten we een manier vinden om de film anders te ontwikkelen?
--Antw: Ja

Vraag: Hoe doen we dat?
--Antw: Dit wordt hierna uitgelegd...

4. 8. De uiteindelijke oplossing

Door de juiste vragen te stellen kwamen we tot het besluit dat er maar een mogelijkheid was om het probleem van de Sneeuwman op te lossen: een aangepaste filmontwikkeling.
We willen de film zodanig ontwikkeld zien dat de hoge lichten van zone 10 naar zone 7 verschuiven, terwijl de schaduwpartijen in zone 3 blijven.
Vermits dit een verschuiving van zone 10 naar zone 7 is spreken we van N-3 ontwikkeling.

N-3 ontwikkeling (zoals we het willen)
In het ideaal geval blijven de schaduwpartijen hun densiteit behouden zoals in een N ontwikkeling en dus densiteit = 0. 34 (zowel bij N en bij N-3 ontwikkeling).
De hoge lichten gaan van zone 10 naar zone 7 wat betekent dat de densiteit daalt van 1. 44 naar 0. 97.

In de praktijk is er ook een vermindering van de densiteit in de schaduwpartijen merkbaar.
De densiteit zal niet 0. 34 blijven, maar terugvallen tot 0. 21 (en dus zone 2).

Hoe kunnen we hier nu gebruik van maken?

Laten we aannemen dat de verschuiving van de densiteit in de schaduwpartijen acceptabel is, dan hebben we dank zij de N-3 ontwikkeling een negatief dat een relatief gemakkelijke afdruk mogelijk maakt. Proficiat!!

MAAR
nog een belangrijke opmerking in verband met filmontwikkeling:
de film heeft een verschillende technische filmgevoeligheid naargelang welke ontwikkelaar er wordt gebruikt, in welke concentratie en voor welke ontwikkeltijd.
Het is dus van groot belang om bij de lichtmeting de juiste filmgevoeligheid te gebruiken, rekening houdend met ontwikkelaar, concentratie, tijd,... die later zullen gebruikt worden.

Voorbeeld: De nominale gevoeligheid van AGFA APX 400 is 400 ASA.
Bij gebruik van Rodinal 1+25 en tijd = 7 min wordt de werkelijke gevoeligheid 400 ASA
Bij gebruik van Rodinal 1+50 en tijd = 11 min wordt de werkelijke gevoeligheid 500 ASA
Bij gebruik van Refinal en tijd = 6 min wordt de werkelijke gevoeligheid 500 ASA
Bij gebruik van Atomal FF en tijd = 10 min wordt de werkelijke gevoeligheid 160 ASA


De eerste kijk op de visualisatie

Het belangrijkste gebeuren in de oplossing van het Sneeuwman probleem is dat we wisten hoe we de uiteindelijke foto wilden hebben:
- volledig detail en textuur in de schaduwpartijen EN
- volledig detail en textuur in de hoge lichten

Evenzo wisten we wat we absoluut wilden vermijden in de uiteindelijke foto:
- gebrek aan detail en textuur in de schaduwpartijen EN
- gebrek aan detail entextuur in de hoge lichten

Met praktische ervaring in het gebruik van het zone-systeem zal je mettertijd een veel betere visualisatie van een beeld kunnen maken dan in ons voorbeeld van de Sneeuwman.
Het belangrijkste gegeven, dat de voordelen van de toepassing van dit systeem bepaalt, is hoe goed je wordt in het vooruitzien van hoe de foto uiteindelijk zal worden vooraleer je begint met de lichtmeting of met je camera op het onderwerp te richten.

In ons voorbeeld van de Sneeuwman hadden we evengoed kunnen stellen dat we een eindresultaat wilden met schaduwen zonder detail en een visueel dominante Sneeuwman als een nauwelijks gedetailleerd wit schepsel.
Als we een andere beeld gewild hadden dan kun je nu aanvoelen dat we het hadden kunnen maken, gebruik makend van het zone-systeem.

Uiteindelijk hebben we dus de techniek die het mogelijk maakt om ongeveer ieder beeld te visualiseren. Maar als we van bij de start niet duidelijk weten wat ons einddoel is, dan hebben de technische processen maar weinig nut. Het zone-systeem geeft ons de mogelijkheid om ons concept en onze interpretatie van het beeld aan de toeschouwer over te brengen.